Dat ik van je hou

“Ik heb spijt, wat heb ik veel fout gedaan in mijn leven” zei hij. De oude man in de laatste fase van zijn leven, in het verzorgingshuis waar ik jaren geleden werkte. Ik deed de avonddienst en terwijl ik hem voor het slapengaan verzorgde was hij in zichzelf gekeerd en met zijn gedachten ver weg. Het was een verdrietige situatie. Zijn oudste zoon was depressief geweest en had heel kort hiervoor een einde aan zijn leven gemaakt. De pijn en schuld die de man met zich meedroeg was bijna tastbaar. Opeens zei hij: “Ik heb niet goed gedaan, wat heb ik veel fout gedaan in mijn leven”. En hij ging verder: ” Altijd was ik maar aan het werk. Ik heb te weinig aandacht aan mijn vrouw en kinderen gegeven. Nooit laten blijken dat ik van ze hield. Nooit durven zeggen dat ik van ze hield”………..Die nacht is hij overleden.

De volgende dag kwam een zoon naar mij toe: “Ik heb begrepen dat jij de laatste bent geweest die mijn vader heeft verzorgd. Heeft hij nog iets gezegd?” “Dat hij van jullie hield”  heb ik de zoon geantwoord.

De boodschap was nooit rechtstreeks en letterlijk uitgesproken tegen hen, maar leefde dus wel in zijn hart. Hij heeft van hen gehouden. Dat was wat ik hem heb horen zeggen.

De zoon was zichtbaar ontroerd, ik ook. Die nooit uitgesproken woorden ” Ik hou van je”, die mocht ik doorgeven.

Waarom is het soms zo moeilijk om die vier kleine woordjes uit te spreken?  “Ik hou van jou”. Ik ben van een generatie waarop je dit soort woorden ook niet zo maar uit sprak, behalve tegen Lief of de kinderen.

Toen ik tien jaar geleden te horen had gekregen dat ik ongeneeslijk ziek was veranderde er iets. Voelde ik de drang om te zeggen wat ik voelde. Als ik het nu niet zeg, wanneer dan? Ook al voelde het vreemd, een beetje raar wel, om het zo maar te zeggen tegen een vriendin, het was ook bevrijdend om dat zo eens uitgesproken te hebben. Toch is inmiddels zoveel jaren later, de schroom om het te zeggen weer een beetje terug.

Het ligt misschien ook wel aan onze taal waarom we het soms zo lastig uit de mond krijgen. Mijn Franstalige vriendin spreekt ook Spaans en zij zegt dat haar Spaanstalige vrienden het heel gemakkelijk zeggen of schrijven. Heel normaal om een appje af te sluiten met “Te quiero mucho”. Dat bekt ook wel lekker. Net als  “Love you”. Of neem de Belgen: “Ik zie u graag”. Dat is helemaal laagdrempelig. Dat durf ik gerust te zeggen.

De Australische Bronnie Ware, werkte jarenlang in een hospice en voerde veel gesprekken met mensen in de laatste fase van hun leven. Ze schreef hierover het boek  ‘Als ik het leven over mocht doen’. Hierin beschrijft ze de vijf dingen waarover de mensen op hun sterfbed het meeste spijt hadden:

  1. Ik zou willen dat ik de moed had gehad om een leven te leiden dat trouw was aan mezelf, niet aan de verwachtingen van anderen.
  2. Ik zou willen dat ik niet zo hard had gewerkt.
  3. Ik zou willen dat ik de moed had gehad om mijn gevoelens te uiten.
  4. Ik zou willen dat ik contact had gehouden met mijn vrienden.
  5. Ik zou willen dat ik mezelf had toegestaan gelukkiger te zijn.

Best een beetje confronterend om dit zo te lezen. Sommige dingen zijn gegaan zoals ze zijn gegaan, daar kun je misschien niets meer aan veranderen. En laten we ook niet te streng zijn voor onszelf. Het is het leven. Maar voor sommige dingen geldt misschien dat we er nog iets mee kunnen doen. We leven nog vandaag.

Op nummer 3 van deze top vijf staat: Had ik mijn emoties en gevoelens maar meer durven laten zien. Zo lang we leven kunnen we nog trouw zijn aan onszelf, toestaan om gelukkig te zijn en onze gevoelens uiten. Laten we dus niet wachten, en liefdevolle woorden uitspreken, of op een andere manier onze genegenheid laten blijken, zolang we de kans hebben.

“Ik hou van jou” is tenslotte de belofte van God zelf, die ons in de Bijbel verzekert van Zijn liefde voor ons. Deze liefde mogen we delen en doorgeven aan anderen. Want in die liefde vinden we hoop en kracht in ons bestaan.

Geschreven door: Lenneke de Mooij

Waar Híj ging, kan ik gaan

Het was in de weken voor Pasen toen een ziekenhuispastor zijn patiënt van de afdeling hematologie meenam naar de kapel. De jonge man, lieve echtgenoot en betrokken vader van drie kinderen, was lopend patiënt en verkeerde in grote onzekerheid. Vaak ging hij zelf ook naar de kapel, zocht de stilte. Bad er soms en speelde op de piano. Een onheilsboodschap hing al maanden als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd. De spanning was nauwelijks uit te houden. De pastor liep met hem naar de lezenaar en sloeg een lied op. Met zijn wijsvinger wees hij enkele woorden aan: ‘Waar Híj ging, kan ik gaan’.

De woorden kwamen rechtstreeks bij de patiënt binnen en boden hem onnoemelijk veel troost.

Deze ziekenhuispastor gebruikte hier woorden van een lied om met de onzekerheid van naderend onheil om te kunnen gaan. Laatst probeerde een andere collega zelfs te bidden aan de hand van woorden van een psalm. De betreffende psalm werd toegepast op de eigen omstandigheden. In lijn daarmee werden diepe verlangens uitgesproken. Daarnaast ook dankbare woorden. Het levensgevoel van dat moment kwam bij deze pastor volledig tot uitdrukking en kreeg zo een bewuste plaats.

Diepe verlangens leven vaak ook bij mensen met kanker. Vooral het terugkerende verlangen naar het leven en welbevinden van voorheen. In Psalm 22 vinden we een voorbeeld van zo’n persoonlijke situatie, die intens lijden verwoordt. Een onmetelijke klacht komt hier tot uiting. Ook grote eenzaamheid.

Waarschijnlijk welt er bij u herkenning op als u persoonlijk bent geconfronteerd met kanker. Een poging om vanuit de eigen pijn met een psalm mee te bidden, kan dan verdiepen. Ons ervan bewust maken dat we niet de eersten zijn die lijden, maar dat lijden helaas van alle tijden is. Velen zijn ons voorgegaan en hebben ongetwijfeld ook verlangd naar troost, naar nabijheid. Naar nabijheid van geliefde naasten, maar vooral ook nabijheid van God.

Deze oude woorden van Psalm 22 geven ook ons de mogelijkheid om ons lijden tot uitdrukking te brengen. Het voelt vaak alsof God blijft zwijgen, ons niet opmerkt. In deze psalm klinken zinnen, die ons kunnen helpen ons verdriet te verwoorden:

 

Hoe blijft Gij zwijgen?

Ik voel me zo alleen en ongezien in al mijn leed.

Mijn God, ik doe tot U mijn kreten stijgen bij dag, bij nacht.

Ik smeek U, uur na uur, tot in de nacht, om hulp.

Tot U slechts kan ik vluchten, maar krijg geen rust.

Ik weet geen ander adres, maar mijn onrust blijft.

Ik krijg geen antwoord op mijn zuchten in klacht op klacht.

O God, de hemel lijkt van koper!

 

Ook de Mensenzoon grijpt in Zijn bangste uur, als rechtgeaard Jood, terug naar deze psalm. De Man die het lijden kende, roept onafgebroken tot God, maar vindt geen rust. De Engelse John Reynolds vertolkt de uitzichtloosheid in een klagende melodie en geeft weer:

O my God, I cry in the daytime,

but thou hearest not.

And in the night season,

also I take no rest.

I take no rest,

I take no rest.

Also I take no rest.

Als het lijden nog intenser wordt en Jezus wordt terechtgesteld, roept Hij uit: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Ge mij verlaten?’  Eenzamer kan niet…

Des te verwonderlijker is het, als er vlak voor Zijn dood, toch overgave volgt. ‘Vader, in Uw handen, beveel ik mijn geest’, klinkt het tenslotte met de woorden van de 31e Psalm uit Zijn mond. Als we dit tot ons laten doordringen, vervult misschien ook ons het verlangen naar werkelijke overgave. Om zo van binnenuit ons levenslot te kunnen aanvaarden…

En wie weet helpt ook ons dan de gedachte: Waar Híj ging, kan ik gaan!

Gettie Kievit-Lamens