Waar Híj ging, kan ik gaan
Het was in de weken voor Pasen toen een ziekenhuispastor zijn patiënt van de afdeling hematologie meenam naar de kapel. De jonge man, lieve echtgenoot en betrokken vader van drie kinderen, was lopend patiënt en verkeerde in grote onzekerheid. Vaak ging hij zelf ook naar de kapel, zocht de stilte. Bad er soms en speelde op de piano. Een onheilsboodschap hing al maanden als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd. De spanning was nauwelijks uit te houden. De pastor liep met hem naar de lezenaar en sloeg een lied op. Met zijn wijsvinger wees hij enkele woorden aan: ‘Waar Híj ging, kan ik gaan’.
De woorden kwamen rechtstreeks bij de patiënt binnen en boden hem onnoemelijk veel troost.
Deze ziekenhuispastor gebruikte hier woorden van een lied om met de onzekerheid van naderend onheil om te kunnen gaan. Laatst probeerde een andere collega zelfs te bidden aan de hand van woorden van een psalm. De betreffende psalm werd toegepast op de eigen omstandigheden. In lijn daarmee werden diepe verlangens uitgesproken. Daarnaast ook dankbare woorden. Het levensgevoel van dat moment kwam bij deze pastor volledig tot uitdrukking en kreeg zo een bewuste plaats.
Diepe verlangens leven vaak ook bij mensen met kanker. Vooral het terugkerende verlangen naar het leven en welbevinden van voorheen. In Psalm 22 vinden we een voorbeeld van zo’n persoonlijke situatie, die intens lijden verwoordt. Een onmetelijke klacht komt hier tot uiting. Ook grote eenzaamheid.
Waarschijnlijk welt er bij u herkenning op als u persoonlijk bent geconfronteerd met kanker. Een poging om vanuit de eigen pijn met een psalm mee te bidden, kan dan verdiepen. Ons ervan bewust maken dat we niet de eersten zijn die lijden, maar dat lijden helaas van alle tijden is. Velen zijn ons voorgegaan en hebben ongetwijfeld ook verlangd naar troost, naar nabijheid. Naar nabijheid van geliefde naasten, maar vooral ook nabijheid van God.
Deze oude woorden van Psalm 22 geven ook ons de mogelijkheid om ons lijden tot uitdrukking te brengen. Het voelt vaak alsof God blijft zwijgen, ons niet opmerkt. In deze psalm klinken zinnen, die ons kunnen helpen ons verdriet te verwoorden:
Hoe blijft Gij zwijgen?
Ik voel me zo alleen en ongezien in al mijn leed.
Mijn God, ik doe tot U mijn kreten stijgen bij dag, bij nacht.
Ik smeek U, uur na uur, tot in de nacht, om hulp.
Tot U slechts kan ik vluchten, maar krijg geen rust.
Ik weet geen ander adres, maar mijn onrust blijft.
Ik krijg geen antwoord op mijn zuchten in klacht op klacht.
O God, de hemel lijkt van koper!
Ook de Mensenzoon grijpt in Zijn bangste uur, als rechtgeaard Jood, terug naar deze psalm. De Man die het lijden kende, roept onafgebroken tot God, maar vindt geen rust. De Engelse John Reynolds vertolkt de uitzichtloosheid in een klagende melodie en geeft weer:
O my God, I cry in the daytime,
but thou hearest not.
And in the night season,
also I take no rest.
I take no rest,
I take no rest.
Also I take no rest.
Als het lijden nog intenser wordt en Jezus wordt terechtgesteld, roept Hij uit: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Ge mij verlaten?’ Eenzamer kan niet…
Des te verwonderlijker is het, als er vlak voor Zijn dood, toch overgave volgt. ‘Vader, in Uw handen, beveel ik mijn geest’, klinkt het tenslotte met de woorden van de 31e Psalm uit Zijn mond. Als we dit tot ons laten doordringen, vervult misschien ook ons het verlangen naar werkelijke overgave. Om zo van binnenuit ons levenslot te kunnen aanvaarden…
En wie weet helpt ook ons dan de gedachte: Waar Híj ging, kan ik gaan!
Gettie Kievit-Lamens