Ho-die-mi-hi-cras-ti-bi.
Het was stil op de begraafplaats. Er was niemand, behalve ik. Tijdens mijn dagelijkse wandelingetje doe ik ook regelmatig een rondje over de begraafplaats in het dorp waar ik woon. Misschien een beetje raar, maar ik hou van begraafplaatsen. Dat is niet sinds ik ziek ben en de eindigheid van het leven meer in zicht komt, maar altijd al. Ook op vakantie in andere landen wandel ik er graag overheen. Het zijn vaak prachtige plekken. Ik ervaar er een soort rust. Een mengeling van melancholie en troost. Melancholie over al die mensen die er niet meer zijn. Mensen die geleefd hebben, gestorven zijn, en in de herinnering van hun dierbaren voortleven. Geslachten komen en geslachten gaan. Maar ik put ook troost uit de hoopvolle symbolen en woorden die op de grafstenen staan. ‘Voor altijd in ons hart’. ‘Nooit vergeten’. Maar ook de woorden uit de Bijbel. Beloftes over het eeuwige leven. Over de dood die overwonnen is. Woorden van hoop. De dood die niet het laatste woord heeft. Troostvol.
Op de begraafplaats in het dorp staat een kleine aula. Gebouwd eind jaren vijftig en sinds begin jaren tachtig niet meer als zodanig in gebruik. Het is nu een gemeentelijk monument. Het gebouwtje heeft bovenin glas-in-loodramen. Mooie ramen die de aula zijn herkenbaarheid geven. Ik was daar zeker veertig jaar niet meer binnen geweest. En op deze rustige, zonnige ochtend zag ik dat de deur van het gebouwtje openstond. En niet een kiertje, maar wagenwijd. Ik keek eerst eens om een hoekje en riep “hallo”. Omdat ik niemand hoorde of zag, ben ik naar binnen gegaan. Ik kon het eerst niet allemaal goed plaatsen. Ik zag een kruiwagen, wat gereedschap, een hark. Een verrijdbare baar. Er was ergens in de ruimte een wandje geplaatst, waarachter een tafel stond met een stoel en een paar koffiebekers erop. Een poosje heb ik daar gestaan. De ruimte tot me door laten dringen. Terug te keren in mijn gedachten. Ik stond daar en keek om me heen.Toen ik mijn ogen dichtdeed kwamen beelden naar boven. Langzaam werden de beelden helder en begon ik de ruimte te zien zoals die er vroeger uit had gezien. Ik herinnerde me de rijen met stoelen aan weerszijden van een pad. De deuren achterin. De lessenaar waar de dominee achter stond. En de kist. De kist waarin mijn vader lag.
Elf was ik toen mijn vader overleed. Ik had geen idee dat dat kon gebeuren. Dat je vader zo maar dood kon gaan. Daar in die aula kwamen herinneringen boven. Ik zag mijzelf weer zitten op de houten bank in de gang van het oude academische ziekenhuis. Een kerstboom naast de eiken draaitrap. ‘Ome Maarten’, een vriend van mijn vader, die naast me zat en tegen me zei: ” Hij wordt wel weer beter, meissie”. Ik vertrouwde hem. Ome Maarten zei het, dan zou het wel waar zijn toch? Inmiddels heb ik geleerd in mijn leven dat je eerlijk moet zijn tegen kinderen, ook over deze onderwerpen. Niet bang maken, maar wel eerlijk zijn. Maar ach, misschien dacht deze volwassen man wel echt dat het goed zou komen met zijn vriend. Ik weet niet eens of men wel wist wat mijn vader had. Of mijn vader zelf geweten heeft dat hij zou gaan sterven. Als na zijn overlijden mensen aan mijn moeder vroegen : ” wat had ‘ie nou”? Dan hoorde ik mijn moeder zeggen: “K”. Het woord kanker werd niet uitgesproken. ‘K’ of ‘de gevreesde ziekte’, zo werd het ook wel genoemd. Nu, vijfenvijftig jaar later heb ik het net zo makkelijk over kanker.nl als over bol.com. Gelukkig is de ziekte geen taboe meer. En komt er steeds meer aandacht voor palliatieve zorg. Inzetten op behandeling, maar ook het bespreekbaar maken van de laatse levensfase. Al blijft het een lastig onderwerp. Ook voor artsen denk ik. Maar wel belangrijk .
Hoe langer ik daar stond in de aula, hoe meer ik mij herinnerde van die dag dat mijn vader werd begraven. Het was januari. Ik droeg mijn nieuwe groene jurk. Er hing een sleutelhanger in de vorm van een tomaatje aan de rits. Mijn moeder die naast mij zat. Ik heb vast gekeken naar de glas-in-loodramen. Naar het raam recht voor de stoel waar ik op zat. Naar het oog in het raam. De woorden, die ik niet begreep, gelezen. Misschien heb ik tijdens de preek de woorden gespeld: “Ho-die-mi-hi-cras-ti-bi.”
Heden ik, morgen gij. Toen wist ik natuurlijk de betekenis niet van deze woorden. Inmiddels ben ik erachter dat er zelfs uitvaart ondernemingen zijn die zo heten. Of de tekst staat op het hek van begraafplaatsen. En hoewel het helemaal waar is en er geen speld tussen is te krijgen, gaat er ook wel iets dreigends vanuit. Jij komt nog wel.
Ja, ik kom nog wel. Maar ik mag uitzien naar de hemel. Naar het huis van de Vader, waar ik voor altijd bij Hem mag zijn. Terug wandelend naar huis had ik veel om over na te denken. Over vroeger. Over het heden. Over dood. Maar ook over het leven. Zolang ik mag leven, leef ik. Daarom wil ik besluiten met een andere Latijnse spreuk: Celebramus vitae. Wat zoveel betekent als: vier het leven.
Want het leven is door God zelf gegeven.
Lenneke de Mooij
Beste Lenneke,
Bedankt voor deze waardevolle woorden. Veel succes met nieuwe overdenkingen. Ze geven anderen een aanzet tot overdenken en jou energie , wat ik hoop, om het leven elke dag te vieren.
Gaat het vandaag niet , put dan hoop uit de gedachte morgen zeker.
Dank je wel voor je woorden Fred.
Waar wat je zegt: hoop voor morgen als het vandaag niet gaat.